Arrangement 9

 

 

Arrangement 9

toetsen

 

 

 

 

Lianne van de Ketterij

2192017

 

 

 

Inhoudsopgave

 

Inleiding  

Toetsmatrijs Basis 

Toetsmatrijs Kader 

Toets Basis 

Toets kader 

Antwoordmodel -  Basis 

Antwoordmodel -  Kader 

Cesuur Basis 

Cesuur Kader 

Aanpassingen  

 

 

Inleiding

 

Arrangement 9

 

Doel:              Twee foutloze toetsen te maken op verschillende niveaus.

 

Output:          Bestaat uit twee schriftelijke toetsen op twee verschillende niveaus, elk

bestaande uit 10 open vragen (minstens 3 varianten), 10 gesloten vragen (minstens 3 varianten) en een antwoordmodel voor een docent (toetsmatrijs, uitwerking, normering, cesuur).

 

Ik heb ervoor gekozen om de vragen in volgorde van onderwerp te zetten. Dit betekent dat open en gesloten vragen niet zijn geclusterd.

 

 

 

 

Toetsen

 

Deze toetsen zijn gemaakt aan de hand van taak 8, kosten en afschrijvingen. Voor basis en kader is het dezelfde theorie uit het boek Tendens[1] . Het verschil zit in het aantal contactlessen en de opdrachten in het werkboek.

In deze toetsen zit het verschil in de hoeveelheid. Dit omdat zij uit het boek precies dezelfde theorie moeten kennen, maar er wordt verwacht dat een basis leerling langzamer werkt dan een kader leerling. Daarom hebben ze in deze toetsen gelijksoortige vragen.

 

 


Toetsmatrijs Basis

 

Opdrachten per onderdeel

Onderdeel

Kennis

Inzicht

Toepassen

Totaal

Kosten

1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 10

8 – 9 -

 

10 vragen

Afschrijvingen

11 – 15 -

13 – 18 – 20

12 – 14 – 16 – 17 – 19

10 vragen

Totaal

10 vragen

5 vragen

5 vragen

20 vragen

 

 

 

Scores per onderdeel

Onderdeel

Kennis

Inzicht

Toepassen

Totaal

Kosten

12

4

0

16(44%)

Afschrijvingen

2

3

15

20 (56%)

Totaal

14 (39%)

7 (19%)

15 (42%)

36 (100%)

 

 

 

 

 

 

Toetsmatrijs Kader

 

Opdrachten per onderdeel

Onderdeel

Kennis

Inzicht

Toepassen

Totaal

Kosten

1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 10

8 – 9 -

 

10 vragen

Afschrijvingen

11 – 15 -

13 – 18 – 20

12 – 14 – 16 – 17 – 19

10 vragen

Totaal

10 vragen

5 vragen

5 vragen

20 vragen

 

 

Onderdeel

Kennis

Inzicht

Toepassen

Totaal

Kosten

14

4

0

17 (41%)

Afschrijvingen

2

3

18

23 (59%)

Totaal

16 (39%)

7 (17%)

18 (44%)

41 (100%)

 

 

Scores per onderdeel

 

 

 

 


 

 

Toets Basis

 

Handel en verkoop -     Goederenverwerking

 

 

 

Toets:                           Taak 8, kosten en afschrijvingen

Niveau:                        Basis, leerjaar 3

Tijd:                              60 minuten

 

 

Hulpmiddelen:             Rekenmachine / kladpapier /potlood voor de lijnen / liniaal / pen

 

Normering:                            Achter elke vraag staat tussen haakjes hoeveel punten je maximaal kunt scoren.

Geen berekening bij een rekenopdracht, dan wordt er 1 punt afgehaald van de maximaal te behalen punten voor die opdracht.

                                      Totaal kun je  36 punten halen

                                      Bij 18 punten heb je een 5,5

 

Opmerkingen:   

  • Denk aan de berekeningen, zonder berekening, worden er punten afgehaald!!
  • Vergeet geen € voor een bedrag te zetten.
  • Schrijf met pen
  • Lijnen met liniaal en potlood

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Werk netjes en succes!!

 

Opdracht 1 (1)

Een voorbeeld van een hulpstof is:

A.        gas

B.        hout

C.        loon

 

 

Opdracht 2 (1)

Welke is een kostensoort?

  1. auto
  2. grondstoffen
  3. klei
  4. schoonmaakmiddel

 

Opdracht 3 (1)

Bij Invoerrechten moet je belasting betalen voor goederen die je uit het buitenland haalt

  1. juist
  2. onjuist

 

 

Opdracht 4 (2)

Noem 4 kosten die van je omzet afgaan, zodat je weet wat je winst is.

 

 

Opdracht 5 (2)

Noem 4 kosten soorten van de 6 kostensoorten.

 

 

Opdracht 6 (2)

Welk voorbeeld hoort bij welke kostensoort?

Schrijf het linker rijtje met de kostensoorten over en zet daarachter het juiste voorbeeld.

 

A. Hulpstoffen                                              1. Auto

B. Grondstoffen                                               2. Belastingen

C. Arbeidskosten                                         3. Elektriciteit                                      

D. Duurzame productiemiddelen                 4. IJzererts

 

 

Opdracht 7 (2)

Leg uit wat een duurzaam productiemiddel is.

 

 

Opdracht 8 (2)

Leg uit wat technische slijtage is.

 

 

Opdracht 9 (2)

Leg uit wat indirecte kosten zijn.


Opdracht 10 (1)

Afschrijvingen zijn kosten, daarom noemen we dit afschrijvingskosten

A.        juist

B.        onjuist

 

 

Opdracht 11 (1)

Bij afschrijven van de aanschafwaarde blijft het afschrijfbedrag elk jaar gelijk.

A.        juist

B.        onjuist

 

 

Opdracht 12 (2)

Bedrijf ‘Mijn Zus en Ik” hebben een toonbank aangeschaft.

De aanschafwaarde is € 65.000,00. De afschrijvingspercentage is 10% per jaar van de boekwaarde.

 

Bereken de afschrijving van het eerste jaar.

 

 

Opdracht 13 (1)

Aan het eind van zijn economische levensduur is een bestelwagen nog € 1.500,- waard. Hoe heet deze waarde?

 

A.        restwaarde

B.        boekwaarde

C.        aanschafwaarde

 

 

Opdracht 14 (3)

Je schaft een laptop aan voor €1.200,00.

De afschrijving per jaar is 12,5% van de aanschafwaarde.

 

Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 3 jaren.

 

 

Opdracht 15 (1)

We gaan bij boekwaarde niet uit van de aanschafwaarde, maar we gaan uit van de waarde van het moment.

 

A.        Juist

B.        Onjuist

 

 

Opdracht 16 (3)

“Zoon Enzo” heeft op 5 januari 2011 een machine voor € 9.000,- gekocht.

Elk jaar wordt er 5% van de boekwaarde afgeschreven.

 

Hoeveel is de boekwaarde van deze machine na 2 jaar?

 

 

Opdracht 17 (4)

Guus heeft op 1 januari 2010 nieuwe inventaris gekocht voor  € 3.500,-.

Op de inventaris jaarlijks wordt er 15% van de boekwaarde afgeschreven.

 

Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 3 jaar.

 

 

Opdracht 18 (1)

Peter en Co schaft een mobile telefoon aan voor € 519,00.

Jaarlijks wordt er 50% afgeschreven van de aanschafwaarde.

Wat is de restwaarde na 1 jaar?

 

A.        €      50,00

B.        €    259,50

C.        €    519,00

 

 

Opdracht 19(3)

De aanschafwaarde van je nieuwe bedrijfsauto is € 10.000,00. 

En de afschrijving is per jaar 20% van de aanschafwaarde.

 

Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 5 jaar.

 

 

Opdracht 20 (1)

De aanschafwaarde van je nieuwe bedrijfsauto is € 10.000,00. 

En de afschrijving is per jaar 20% van de aanschafwaarde.

Na hoeveel jaar is de auto afgeschreven

A.        3 jaar

B.        4 jaar

C.        5 jaar

 

 

 

 

 

 

- Einde -

 

 

 


Toets kader

Handel en verkoop -     Goederenverwerking

 

 

 

Toets:                           Taak 8, kosten en afschrijvingen

Niveau:                        Kader, leerjaar 3

Tijd:                              60 minuten

 

 

Hulpmiddelen:             Rekenmachine / kladpapier / potlood voor de lijnen / liniaal / pen

 

 

Normering:                  Achter elke vraag staat tussen haakjes hoeveelpunten je maximaal kunt scoren.

                                 Geen berekening bij een rekenopdracht, dan wordt er 1 punt afgehaald van de maximaal te behalen punten      voor die opdracht.

                                  Totaal kun je 41 punten halen

                                      Bij 20,5 punt heb je een 5,5

 

Opmerkingen:   

  • Denk aan de berekeningen, zonder berekening, worden er punten afgehaald!!
  • Vergeet geen € voor een bedrag te zetten.
  • Schrijf met pen
  • Lijnen met liniaal en potlood

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Werk netjes en succes!!

 

Opdracht 1 (1)

Een voorbeeld van een hulpstof is:

A.        gas

B.        hout

C.        loon

 

 

Opdracht 2 (1)

Welke van de onderstaande is een kostensoort?

  1. auto
  2. grondstoffen
  3. klei
  4. schoonmaakmiddel

 

 

Opdracht 3 (1)

Bij invoerrechten moet je belasting betalen voor goederen die je uit het buitenland haalt

  1. juist
  2. onjuist

 

 

Opdracht 4 (3)

Noem 6 kosten die van je omzet afgaan, zodat je weet wat je winst is.

 

 

Opdracht 5 (3)

Noem de 6 kostensoorten.

 

 

Opdracht 6 (2)

Welk voorbeeld hoort bij welke kostensoort?

Schrijf het linker rijtje met de kostensoorten over en zet daarachter het juiste voorbeeld.

 

1. Hulpstoffen                                                A.  Auto

2. Grondstoffen                                             B.  Belastingen

3. Arbeidskosten                                           C.  Elektriciteit

4. Duurzame productiemiddelen                   D. IJzererts

 

 

Opdracht 7 (2)

Leg uit wat een duurzaam productiemiddel is.

 

Opdracht 8 (2)

Leg uit wat technische slijtage is.

 

 

Opdracht 9 (2)

Leg uit wat directe kosten zijn.


Opdracht 10 (1)

Afschrijvingen zijn kosten, daarom noemen we dit afschrijvingskosten

A.        Juist

B.        Onjuist

 

 

Opdracht 10 (1)

Afschrijvingen zijn directe kosten, daarom noemen we dit: directe kosten

A.        Juist

B.        Onjuist

 

 

 

Opdracht 11 (1)

Bij afschrijven van de aanschafwaarde blijft het afschrijfbedrag elk jaar gelijk.

A.        Juist

B.        Onjuist

 

 

Opdracht 12 (2)

Bedrijf ‘Mijn Zus en Ik” hebben een toonbank aangeschaft.

De aanschafwaarde is €65.000,00. De afschrijvingspercentage is 11% per jaar van de boekwaarde.

 

Bereken de afschrijving van het eerste jaar.

 

 

Opdracht 13(1)

Aan het eind van zijn economische levensduur is een bestelwagen nog € 1.500,- waard.

Hoe heet deze waarde?

 

A.        Restwaarde

B.        Boekwaarde

C.        Aanschafwaarde

 

 

Opdracht 14 (4)

Je schaft een laptop aan voor €1.200,00.

De afschrijving per jaar is 12,5% van de aanschafwaarde.

 

Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 5 jaren.

 

 

Opdracht 15 (1)

We gaan bij boekwaarde uit van de aanschafwaarde, maar we gaan niet uit van de waarde van het moment.

 

A.        Juist

B.        Onjuist

 

Opdracht 16 (3)

“Zoon Enzo” heeft op 5 januari 2011 een machine voor € 9.000,- gekocht.

Elk jaar wordt er 8% van de boekwaarde afgeschreven.

 

Hoeveel is de boekwaarde van deze machine na 2 jaar?

 

 

Opdracht 17 (6)

Guus heeft op 1 januari 2010 nieuwe inventaris gekocht voor  € 3.500,-.

Jaarlijks wordt er 15% van de boekwaarde afgeschreven.

 

Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 5 jaren.

 

 

Opdracht 18 (1)

Peter en Co schaft een mobiele telefoon aan voor € 699,00.

Jaarlijks wordt er 35% afgeschreven van de aanschafwaarde.

Wat is de restwaarde na 1 jaar?

 

A.        €      35,00

B.        €    244,65

C.        €    349,50

D.        €    699,00

 

 

Opdracht 19(3)

De aanschafwaarde van je nieuwe bedrijfsauto € 10.000,00 is. 

En de afschrijving per jaar is 20% van de aanschafwaarde.

 

Maak een afschrijvingsstaat over een periode van 5 jaar.

 

 

Opdracht 20 (1)

De aanschafwaarde van je nieuwe bedrijfsauto € 10.000,00 is. 

En de afschrijving per jaar is 20% van de aanschafwaarde.

Na hoeveel jaar is de auto afgeschreven?

 

A.        2 jaar

B.        3 jaar

C.        4 jaar

D.        5 jaar

 

 

 

 Einde -



Antwoordmodel -  Basis

 

Antwoord

Punten

Punten toekennen

1

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

2

B

1

1 punt bij het juiste antwoord

3

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

4

  • Inkoop
  • Vervoer
  • Opslaan in magazijn
  • Verkopen (personeel)
  • Reclame
  • Etaleur
  • Verlichting
  • Verwarming
  • Huur

2

0,5 punt bij elk genoemde kostensoort

5

Grondstoffen

Hulpstoffen

Duurzame productiemiddelen

arbeidskosten

Diensten van derden

Belastingen en heffingen

3

0,5 punt per goed antwoord

6

Hulpstoffen                                    Elektriciteit

Grondstoffen                                     IJzererts

Arbeidskosten                              Belastingen

Duurzame productiemiddelen                 Auto

2

0,5 punt per goed antwoord

7

Gebouwen

Machines

2

1 punt per goed antwoord

8

Het duurzame productiemiddel wordt minder waard

2

1 punt bij het juiste antwoord

9

Hiervan is het duidelijk voor welk artikel de kosten zijn gemaakt.

 

Bijvoorbeeld reclame voor een bepaald artikel

2

1 punt bij het juiste antwoord

10

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

11

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

12

€ 65.000,00 : 100 * 10 = €    6.500,00

 

2

  • 1 punt per goed antwoord
  • 1 punt voor de berekening

13

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

14

Aanschafwaarde                                  € 1.200,00

Afschrijving(12,5%) 1e jaar                    €    150,00

                                                           € 1.050,00

Afschrijving(12,5%) 2e jaar                    €    150,00

                                                           €    900,00

Afschrijving(12,5%) 3e jaar                    €    150,00

                                                           €    750,00

 

 

Berekening van de afschrijving:

€1.200,00 :100 * 12,5 =  € 150,00                                                                                       

3

  • 1 punt voor het juiste bedrag bij de afschrijf waarde
  • 1 punt voor de berekening
  • 1 punt voor de afschrijvingsstaat

 

 

15

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

16

Het eerste jaar               € 9.000,00

Afschrijving 5%                         €    450,00

Boekwaarde                  € 8.550,00

 

Het tweede jaar             € 8.550,00

Afschrijving 5%                        €    427,50

Boekwaarde                 € 8.122,50

 

Berekening

Jaar 1: € 9.000,00 / 100 * 5 = €  450,00

Jaar 2: € 8.550,00 / 100 * 5 = €  427,50

3

  • 1 punt voor het eerste jaar
  • 1 punt voor het 2e jaar
  • 1 punt voor de berekening

 

 

17

Het eerste jaar              € 3.500,00

Afschrijving 15%          €    525,00 -

Boekwaarde                 € 2.975,00

 

Het tweede jaar             € 2.975,00

Afschrijving15%           €    446,25 -

Boekwaarde                 € 2.528,75

 

Het derde jaar               € 2.528,75

Afschrijving 15%          €    379,31 -

Boekwaarde                 € 2.149,44

 

Berekening:

Jaar 1: € 3.500,00 / 100 * 15 = € 525,00

Jaar 2: € 2.975,00 / 100 * 15 = € 446,25

Jaar 3: € 2.528,75 / 100 * 15 = € 379,31

4

  • Per jaar 1 punt
  • 1 punt voor de berekening

 

18

B

€ 519,00 / 2= € 259,50

1

1 punt bij het juiste antwoord

19

Aanschafwaarde                                  € 10.000,00

Afschrijving(20%) 1e jaar                      €   2.000,00 -

                                                           €   8.000,00

Afschrijving(20%) 2e jaar                      €   2.000,00 -

                                                           €   6.000,00

Afschrijving(20%) 3e jaar                      €   2.000,00-

                                                           €   4.000,00

Afschrijving(20%) 4e jaar                      €   2.000,00 -

                                                           €   2.000,00

Afschrijving(20%) 5e jaar                      €   2.000,00 -

                                                           €          0,00

 

Berekening afschrijvingsbedrag per jaar:

€ 10.000,00 / 100 * 20 = €   2.000,00

3

  • 1 punt voor het juiste bedrag bij de afschrijf waarde
  • 1 punt voor de berekening
  • 1 punt voor de afschrijvingsstaat

 

20

C

1

1 punt bij het juiste antwoord

 

 

 

Antwoordmodel -  Kader

 

Antwoord

Punten

Punten toekennen

1

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

2

B

1

1 punt bij het juiste antwoord

3

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

4

  • Inkoop
  • Vervoer
  • Opslaan in magazijn
  • Verkopen (personeel)
  • Reclame
  • Etaleur
  • Verlichting
  • Verwarming
  • Huur

3

0,5 punt bij elk genoemde kostensoort

5

Diensten van derden

Belastingen en heffingen

2

1 punt per goed antwoord

6

1. Hulpstoffen                                        C. Elektriciteit

2. Grondstoffen                                      D. IJzererts

3.Arbeidskosten                                     B. Belastingen

4.Duurzame productiemiddelen             A.     Auto

2

0,5 punt per goed antwoord

7

Deze productie middelen gaan een aantal jaren mee voor je bedrijf. Een voorbeeld hiervan zijn auto, gebouwen, machines, GSM.

Deze productiemiddel kunnen slijten of verouderen.

2

Juiste antwoord 2 punten, deel van het antwoord 1 punt.

Fout 0 punten

8

Het duurzame productiemiddel wordt minder waard

2

Juiste antwoord 2 punten, deel van het antwoord 1 punt.

Fout 0 punten

9

Hiervan is het duidelijk voor welk artikel de kosten zijn gemaakt.

 

Bijvoorbeeld reclame voor een bepaald artikel

2

Juiste antwoord 2 punten, deel van het antwoord 1 punt.

Fout 0 punten

10

B

Afschrijvingen zijn kosten, daarom noemen we dit: Afschrijvingskosten

1

1 punt bij het juiste antwoord

11

A

1

1 punt per goed antwoord

12

€ 65.000,00 : 100*11 = € 7.150,00

 

2

  • 1 punt per goed antwoord
  • 1 punt voor de berekening

13

A

1

1 punt bij het juiste antwoord

14

Aanschafwaarde                                  € 1.200,00

Afschrijving(12,5%) 1e jaar                    €    150,00

                                                           € 1.050,00

Afschrijving(12,5%) 2e jaar                    €    150,00

                                                           €    900,00

Afschrijving(12,5%) 3e jaar                    €    150,00

                                                           €    750,00

Afschrijving(20%) 4e jaar                       €    150,00                                                           €     600,00

Afschrijving(20%) 5e jaar                       €    150,00

                                                           €    450,00

 

 

Berekening van de afschrijving:

€1.200,00 :100 * 12.5 =  € 150,00 

                                                                                                                                                                           

4

  • 1 punt voor het juiste bedrag bij de afschrijf waarde
  • 2 punten voor de berekening
  • 1 punt voor de afschrijvingsstaat

 

15

B

 

 

 

 

1

1 punt bij het juiste antwoord

16

Het eerste jaar               € 9.000,00

Afschrijving 8%                         €    720,00

Boekwaarde                  € 8.280,00

 

Het tweede jaar             € 8.280,00

Afschrijving 8%                        €    662,40

Boekwaarde                 € 7.617,60

 

Berekening

Jaar 1: € 9.000,00 / 100 * 8 = €  720,00

Jaar 2: € 8.280,00 / 100 * 8 = €  662,40

3

  • 1 punt voor het eerste jaar
  • 1 punt voor het 2e jaar
  • 1 punt voor de berekening

 

 

17

Het eerste jaar              € 3.500,00

Afschrijving 15%          €    525,00

Boekwaarde                 € 2.975,00

 

Het tweede jaar             € 2.975,00

Afschrijving15%           €    446,25

Boekwaarde                 € 2.528,75

 

Het derde jaar               € 2.528,75

Afschrijving 15%          €    379,31

Boekwaarde                 € 2.149,44

 

Het vierde jaar             € 2.149,44

Afschrijving 15%          €    322,42

Boekwaarde                 € 1.827,02

 

Het  vijfde jaar              € 1.827,02

Afschrijving 15 %         €    274,05

Boekwaarde                 1.552,97

 

Berekening

Jaar1:  €  3.500,00 / 100 * 15 = € 525,00

Jaar2:  €  2.975,00 / 100 * 15=  € 446,25

Jaar 3: €  2.528,75 / 100 * 15 = € 379,31

Jaar 4: € 2.149,44 /  100 * 15 = € 322,42

Jaar 5: € 1.827,02 /  100 * 15 = €274,05

6

  • Per jaar 1 punt
  • 1 punt voor de berekening

 

18

C

1

1 punt bij het juiste antwoord

19

Aanschafwaarde                                  € 10.000,00

Afschrijving(20%) 1e jaar                      €   2.000,00

                                                           €   8.000,00

Afschrijving(20%) 2e jaar                      €   2.000,00

                                                           €   6.000,00

Afschrijving(20%) 3e jaar                      €   2.000,00

                                                           €   4.000,00

Afschrijving(20%) 4e jaar                      €   2.000,00

                                                           €   2.000,00

Afschrijving(20%) 5e jaar                      €   2.000,00

                                                           €          0,00

 

Berekening afschrijvingsbedrag per jaar:

€ 10.000,00 / 100 * 20 = €   2.000,00

3

  • 1 punt voor het juiste bedrag bij de afschrijf waarde

 

  • 1 punt voor de berekening

 

  • 1 punt voor de afschrijvingsstaat

 

20

D

1

 

 

 

 

 

 

 


 

Cesuur Basis

 

Totaal 36 punten te behalen

Er worden ook halve punten toegekend, dan kan de docent het cijfer bepalen wat tussen de scores zit. Bijvoorbeeld: 18,5 punten. Zit tussen de 18 en 19, het cijfer is dan 5,7. Want 0,3 punt gedeeld door 2 is 0,15 en 5,5+ 0,15 = 5,65 à Afgerond 5,7

1.0

1

1.3

 2

1.5

 3

1.8

 4

2.0

 5

2.3

 6

2.5

 7

2.8

 8

3.0

 9

3.3

 10

3.5

 11

3.8

 12

4.0

 13

4.3

 14

4.5

 15

4.8

 16

5.0

 17

5.3

 18

5.5

  19

5.8

 20

6.0

 21

6.3

 22

6.5

 23

6.8

 24

7.0

 25

7.3

 26

7.5

 27

7.8

 28

8.0

 29

8.3

 30

8.5

 31

8.8

 32

9.0

 33

9.3

 34

9.5

 35

9.8

 36

10.0

 

 

Cesuur Kader

 

Totaal 41 punten te behalen

Er worden ook halve punten toegekend, dan kan de docent het cijfer bepalen wat tussen de scores zit. Bijvoorbeeld: 18,5 punten. Zit tussen de 20 en 21, het cijfer is dan 5,5. Want 0,2punt gedeeld door 2 is 0,1 en 5,4+ 0,1 = 5,5

 

0

1.0 

 1

1.2

 2

1.4

 3

1.7

 4

1.9

 5

2.1

 6

2.3

 7

2.5

 8

2.8

 9

3.0

 10

3.2

 11

3.4

 12

3.6

 13

3.9

 14

4.1

 15

4.3

 16

4.5

 17

4.7

 18

5.0

 19

5.2

 20

5.4

 21

5.6

 22

5.8

 23

6.0

 24

6.3

 25

6.5

 26

6.7

 27

6.9

 28

7.1

 29

7.4

 30

7.6

 31

7.8

 32

8.0

 33

8.2

 34

8.5

 35

8.7

 36

8.9

 37

9.1

 38

9.3

 39

9.6

 40

9.8

 41

10.0

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


 

Aanpassingen

 

Na de eerste versie heb ik feedback gekregen, hierop heb ik aanpassingen gemaakt. Ook heb ik deze toetsten bij 3 klassen afgenomen, 1 basis en 2 kader.

 

 

Tijdens de toetsen

Ik kwam er achter dat het niet haalbaar was in 45minuten en heb de toets naar 60 minuten gezet. In deze tijd was iedereen klaar (Leerlingen met dyslexie krijgen dan nog 10 minuten extra de tijd).

Over de opdrachten heb ik geen enkele vraag gehad, wat bij mij overgekomen is, dat de vragen duidelijk gesteld zijn.

Ook de cijfers waren goed. Gemiddeld voor kader een 6,8 en een 7,4 en voor basis een 6,5. Over het algemeen ervaren de leerlingen de bedrijfsreken toetsen als erg moeilijk. Na de toetsen heb ik het er met de leerlingen over de toets gehad en ze vonden het een fijne toets.

 

 

Feedback van medestudenten

  • Het leerjaar (3e) erbij gezet, deze was onduidelijk.
  • Cesuur op halve punt, aangegeven bij de cesuur hoe een docent dit kan berekenen.
  • Vraagstelling eenduidig zetten.

 

 

  • Normering (vr 1 33%, vr 2 25% en vr 5 50% kans)

Ik vraag me af of het voor de leerlingen een gok kans is. Aangezien ze max. 11 van de 36 punten(bij basis) kunnen halen bij de gesloten vragen. Dus als ze deze 11 goed gegokt hebben, hebben ze nog steeds geen voldoende.

 

  • Sommige vragen (basistoets) overstijgen naar mijn idee het niveau en bij kader kom ik basisvragen tegen.

Basis / kader vragen is bewust, omdat ze dezelfde stof hebben voor deze toets. Daar is soms onderscheid in hoeveelheid van gemaakt. (het verschil laten zien in twee niveaus met het zelfde onderwerp)



[1] Tendens, VMBO Handel en verkoop, bronnenboek deel1, Uitgeverij Edu’Actief b.v. Meppel, 2005