Arrangement 9
Arrangement 9
toetsen
Lianne van de Ketterij
2192017
Inhoudsopgave
Inleiding
Toetsmatrijs Basis
Toetsmatrijs Kader
Toets Basis
Toets kader
Antwoordmodel - Basis
Antwoordmodel - Kader
Cesuur Basis
Cesuur Kader
Aanpassingen
Inleiding
Arrangement 9
Doel: Twee foutloze toetsen te maken op verschillende niveaus.
Output: Bestaat uit twee schriftelijke toetsen op twee verschillende niveaus, elk
bestaande uit 10 open vragen (minstens 3 varianten), 10 gesloten vragen (minstens 3 varianten) en een antwoordmodel voor een docent (toetsmatrijs, uitwerking, normering, cesuur).
Ik heb ervoor gekozen om de vragen in volgorde van onderwerp te zetten. Dit betekent dat open en gesloten vragen niet zijn geclusterd.
Toetsen
Deze toetsen zijn gemaakt aan de hand van taak 8, kosten en afschrijvingen. Voor basis en kader is het dezelfde theorie uit het boek Tendens[1] . Het verschil zit in het aantal contactlessen en de opdrachten in het werkboek.
In deze toetsen zit het verschil in de hoeveelheid. Dit omdat zij uit het boek precies dezelfde theorie moeten kennen, maar er wordt verwacht dat een basis leerling langzamer werkt dan een kader leerling. Daarom hebben ze in deze toetsen gelijksoortige vragen.
Toetsmatrijs Basis
Opdrachten per onderdeel
Onderdeel |
Kennis |
Inzicht |
Toepassen |
Totaal |
Kosten |
1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 10 |
8 – 9 - |
|
10 vragen |
Afschrijvingen |
11 – 15 - |
13 – 18 – 20 |
12 – 14 – 16 – 17 – 19 |
10 vragen |
Totaal |
10 vragen |
5 vragen |
5 vragen |
20 vragen |
Scores per onderdeel
Onderdeel |
Kennis |
Inzicht |
Toepassen |
Totaal |
Kosten |
12 |
4 |
0 |
16(44%) |
Afschrijvingen |
2 |
3 |
15 |
20 (56%) |
Totaal |
14 (39%) |
7 (19%) |
15 (42%) |
36 (100%) |
Toetsmatrijs Kader
Opdrachten per onderdeel
Onderdeel |
Kennis |
Inzicht |
Toepassen |
Totaal |
Kosten |
1 – 2 – 3 – 4 – 5 – 6 – 7 – 10 |
8 – 9 - |
|
10 vragen |
Afschrijvingen |
11 – 15 - |
13 – 18 – 20 |
12 – 14 – 16 – 17 – 19 |
10 vragen |
Totaal |
10 vragen |
5 vragen |
5 vragen |
20 vragen |
Onderdeel |
Kennis |
Inzicht |
Toepassen |
Totaal |
Kosten |
14 |
4 |
0 |
17 (41%) |
Afschrijvingen |
2 |
3 |
18 |
23 (59%) |
Totaal |
16 (39%) |
7 (17%) |
18 (44%) |
41 (100%) |
Scores per onderdeel
Toets Basis
Handel en verkoop - Goederenverwerking
Toets: Taak 8, kosten en afschrijvingen
Niveau: Basis, leerjaar 3
Tijd: 60 minuten
Hulpmiddelen: Rekenmachine / kladpapier /potlood voor de lijnen / liniaal / pen
Normering: Achter elke vraag staat tussen haakjes hoeveel punten je maximaal kunt scoren.
Geen berekening bij een rekenopdracht, dan wordt er 1 punt afgehaald van de maximaal te behalen punten voor die opdracht.
Totaal kun je 36 punten halen
Bij 18 punten heb je een 5,5
Opmerkingen:
- Denk aan de berekeningen, zonder berekening, worden er punten afgehaald!!
- Vergeet geen € voor een bedrag te zetten.
- Schrijf met pen
- Lijnen met liniaal en potlood
Werk netjes en succes!!
Opdracht 1 (1)
Een voorbeeld van een hulpstof is:
A. gas
B. hout
C. loon
Opdracht 2 (1)
Welke is een kostensoort?
- auto
- grondstoffen
- klei
- schoonmaakmiddel
Opdracht 3 (1)
Bij Invoerrechten moet je belasting betalen voor goederen die je uit het buitenland haalt
- juist
- onjuist
Opdracht 4 (2)
Noem 4 kosten die van je omzet afgaan, zodat je weet wat je winst is.
Opdracht 5 (2)
Noem 4 kosten soorten van de 6 kostensoorten.
Opdracht 6 (2)
Welk voorbeeld hoort bij welke kostensoort?
Schrijf het linker rijtje met de kostensoorten over en zet daarachter het juiste voorbeeld.
A. Hulpstoffen 1. Auto
B. Grondstoffen 2. Belastingen
C. Arbeidskosten 3. Elektriciteit
D. Duurzame productiemiddelen 4. IJzererts
Opdracht 7 (2)
Leg uit wat een duurzaam productiemiddel is.
Opdracht 8 (2)
Leg uit wat technische slijtage is.
Opdracht 9 (2)
Leg uit wat indirecte kosten zijn.
Opdracht 10 (1)
Afschrijvingen zijn kosten, daarom noemen we dit afschrijvingskosten
A. juist
B. onjuist
Opdracht 11 (1)
Bij afschrijven van de aanschafwaarde blijft het afschrijfbedrag elk jaar gelijk.
A. juist
B. onjuist
Opdracht 12 (2)
Bedrijf ‘Mijn Zus en Ik” hebben een toonbank aangeschaft.
De aanschafwaarde is € 65.000,00. De afschrijvingspercentage is 10% per jaar van de boekwaarde.
Bereken de afschrijving van het eerste jaar.
Opdracht 13 (1)
Aan het eind van zijn economische levensduur is een bestelwagen nog € 1.500,- waard. Hoe heet deze waarde?
A. restwaarde
B. boekwaarde
C. aanschafwaarde
Opdracht 14 (3)
Je schaft een laptop aan voor €1.200,00.
De afschrijving per jaar is 12,5% van de aanschafwaarde.
Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 3 jaren.
Opdracht 15 (1)
We gaan bij boekwaarde niet uit van de aanschafwaarde, maar we gaan uit van de waarde van het moment.
A. Juist
B. Onjuist
Opdracht 16 (3)
“Zoon Enzo” heeft op 5 januari 2011 een machine voor € 9.000,- gekocht.
Elk jaar wordt er 5% van de boekwaarde afgeschreven.
Hoeveel is de boekwaarde van deze machine na 2 jaar?
Opdracht 17 (4)
Guus heeft op 1 januari 2010 nieuwe inventaris gekocht voor € 3.500,-.
Op de inventaris jaarlijks wordt er 15% van de boekwaarde afgeschreven.
Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 3 jaar.
Opdracht 18 (1)
Peter en Co schaft een mobile telefoon aan voor € 519,00.
Jaarlijks wordt er 50% afgeschreven van de aanschafwaarde.
Wat is de restwaarde na 1 jaar?
A. € 50,00
B. € 259,50
C. € 519,00
Opdracht 19(3)
De aanschafwaarde van je nieuwe bedrijfsauto is € 10.000,00.
En de afschrijving is per jaar 20% van de aanschafwaarde.
Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 5 jaar.
Opdracht 20 (1)
De aanschafwaarde van je nieuwe bedrijfsauto is € 10.000,00.
En de afschrijving is per jaar 20% van de aanschafwaarde.
Na hoeveel jaar is de auto afgeschreven
A. 3 jaar
B. 4 jaar
C. 5 jaar
- Einde -
Toets kader
Handel en verkoop - Goederenverwerking
Toets: Taak 8, kosten en afschrijvingen
Niveau: Kader, leerjaar 3
Tijd: 60 minuten
Hulpmiddelen: Rekenmachine / kladpapier / potlood voor de lijnen / liniaal / pen
Normering: Achter elke vraag staat tussen haakjes hoeveelpunten je maximaal kunt scoren.
Geen berekening bij een rekenopdracht, dan wordt er 1 punt afgehaald van de maximaal te behalen punten voor die opdracht.
Totaal kun je 41 punten halen
Bij 20,5 punt heb je een 5,5
Opmerkingen:
- Denk aan de berekeningen, zonder berekening, worden er punten afgehaald!!
- Vergeet geen € voor een bedrag te zetten.
- Schrijf met pen
- Lijnen met liniaal en potlood
Werk netjes en succes!!
Opdracht 1 (1)
Een voorbeeld van een hulpstof is:
A. gas
B. hout
C. loon
Opdracht 2 (1)
Welke van de onderstaande is een kostensoort?
- auto
- grondstoffen
- klei
- schoonmaakmiddel
Opdracht 3 (1)
Bij invoerrechten moet je belasting betalen voor goederen die je uit het buitenland haalt
- juist
- onjuist
Opdracht 4 (3)
Noem 6 kosten die van je omzet afgaan, zodat je weet wat je winst is.
Opdracht 5 (3)
Noem de 6 kostensoorten.
Opdracht 6 (2)
Welk voorbeeld hoort bij welke kostensoort?
Schrijf het linker rijtje met de kostensoorten over en zet daarachter het juiste voorbeeld.
1. Hulpstoffen A. Auto
2. Grondstoffen B. Belastingen
3. Arbeidskosten C. Elektriciteit
4. Duurzame productiemiddelen D. IJzererts
Opdracht 7 (2)
Leg uit wat een duurzaam productiemiddel is.
Opdracht 8 (2)
Leg uit wat technische slijtage is.
Opdracht 9 (2)
Leg uit wat directe kosten zijn.
Opdracht 10 (1)
Afschrijvingen zijn kosten, daarom noemen we dit afschrijvingskosten
A. Juist
B. Onjuist
Opdracht 10 (1)
Afschrijvingen zijn directe kosten, daarom noemen we dit: directe kosten
A. Juist
B. Onjuist
Opdracht 11 (1)
Bij afschrijven van de aanschafwaarde blijft het afschrijfbedrag elk jaar gelijk.
A. Juist
B. Onjuist
Opdracht 12 (2)
Bedrijf ‘Mijn Zus en Ik” hebben een toonbank aangeschaft.
De aanschafwaarde is €65.000,00. De afschrijvingspercentage is 11% per jaar van de boekwaarde.
Bereken de afschrijving van het eerste jaar.
Opdracht 13(1)
Aan het eind van zijn economische levensduur is een bestelwagen nog € 1.500,- waard.
Hoe heet deze waarde?
A. Restwaarde
B. Boekwaarde
C. Aanschafwaarde
Opdracht 14 (4)
Je schaft een laptop aan voor €1.200,00.
De afschrijving per jaar is 12,5% van de aanschafwaarde.
Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 5 jaren.
Opdracht 15 (1)
We gaan bij boekwaarde uit van de aanschafwaarde, maar we gaan niet uit van de waarde van het moment.
A. Juist
B. Onjuist
Opdracht 16 (3)
“Zoon Enzo” heeft op 5 januari 2011 een machine voor € 9.000,- gekocht.
Elk jaar wordt er 8% van de boekwaarde afgeschreven.
Hoeveel is de boekwaarde van deze machine na 2 jaar?
Opdracht 17 (6)
Guus heeft op 1 januari 2010 nieuwe inventaris gekocht voor € 3.500,-.
Jaarlijks wordt er 15% van de boekwaarde afgeschreven.
Maak een afschrijvingsstaat aan de periode van 5 jaren.
Opdracht 18 (1)
Peter en Co schaft een mobiele telefoon aan voor € 699,00.
Jaarlijks wordt er 35% afgeschreven van de aanschafwaarde.
Wat is de restwaarde na 1 jaar?
A. € 35,00
B. € 244,65
C. € 349,50
D. € 699,00
Opdracht 19(3)
De aanschafwaarde van je nieuwe bedrijfsauto € 10.000,00 is.
En de afschrijving per jaar is 20% van de aanschafwaarde.
Maak een afschrijvingsstaat over een periode van 5 jaar.
Opdracht 20 (1)
De aanschafwaarde van je nieuwe bedrijfsauto € 10.000,00 is.
En de afschrijving per jaar is 20% van de aanschafwaarde.
Na hoeveel jaar is de auto afgeschreven?
A. 2 jaar
B. 3 jaar
C. 4 jaar
D. 5 jaar
Einde -
Antwoordmodel - Basis
|
Antwoord |
Punten |
Punten toekennen |
1 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
2 |
B |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
3 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
4 |
|
2 |
0,5 punt bij elk genoemde kostensoort |
5 |
Grondstoffen Hulpstoffen Duurzame productiemiddelen arbeidskosten Diensten van derden Belastingen en heffingen |
3 |
0,5 punt per goed antwoord |
6 |
Hulpstoffen Elektriciteit Grondstoffen IJzererts Arbeidskosten Belastingen Duurzame productiemiddelen Auto |
2 |
0,5 punt per goed antwoord |
7 |
Gebouwen Machines |
2 |
1 punt per goed antwoord |
8 |
Het duurzame productiemiddel wordt minder waard |
2 |
1 punt bij het juiste antwoord |
9 |
Hiervan is het duidelijk voor welk artikel de kosten zijn gemaakt.
Bijvoorbeeld reclame voor een bepaald artikel |
2 |
1 punt bij het juiste antwoord |
10 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
11 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
12 |
€ 65.000,00 : 100 * 10 = € 6.500,00
|
2 |
|
13 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
14 |
Aanschafwaarde € 1.200,00 Afschrijving(12,5%) 1e jaar € 150,00 € 1.050,00 Afschrijving(12,5%) 2e jaar € 150,00 € 900,00 Afschrijving(12,5%) 3e jaar € 150,00 € 750,00
Berekening van de afschrijving: €1.200,00 :100 * 12,5 = € 150,00 |
3 |
|
15 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
16 |
Het eerste jaar € 9.000,00 Afschrijving 5% € 450,00 Boekwaarde € 8.550,00
Het tweede jaar € 8.550,00 Afschrijving 5% € 427,50 Boekwaarde € 8.122,50
Berekening Jaar 1: € 9.000,00 / 100 * 5 = € 450,00 Jaar 2: € 8.550,00 / 100 * 5 = € 427,50 |
3 |
|
17 |
Het eerste jaar € 3.500,00 Afschrijving 15% € 525,00 - Boekwaarde € 2.975,00
Het tweede jaar € 2.975,00 Afschrijving15% € 446,25 - Boekwaarde € 2.528,75
Het derde jaar € 2.528,75 Afschrijving 15% € 379,31 - Boekwaarde € 2.149,44
Berekening: Jaar 1: € 3.500,00 / 100 * 15 = € 525,00 Jaar 2: € 2.975,00 / 100 * 15 = € 446,25 Jaar 3: € 2.528,75 / 100 * 15 = € 379,31 |
4 |
|
18 |
B € 519,00 / 2= € 259,50 |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
19 |
Aanschafwaarde € 10.000,00 Afschrijving(20%) 1e jaar € 2.000,00 - € 8.000,00 Afschrijving(20%) 2e jaar € 2.000,00 - € 6.000,00 Afschrijving(20%) 3e jaar € 2.000,00- € 4.000,00 Afschrijving(20%) 4e jaar € 2.000,00 - € 2.000,00 Afschrijving(20%) 5e jaar € 2.000,00 - € 0,00
Berekening afschrijvingsbedrag per jaar: € 10.000,00 / 100 * 20 = € 2.000,00 |
3 |
|
20 |
C |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
Antwoordmodel - Kader
|
Antwoord |
Punten |
Punten toekennen |
1 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
2 |
B |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
3 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
4 |
|
3 |
0,5 punt bij elk genoemde kostensoort |
5 |
Diensten van derden Belastingen en heffingen |
2 |
1 punt per goed antwoord |
6 |
1. Hulpstoffen C. Elektriciteit 2. Grondstoffen D. IJzererts 3.Arbeidskosten B. Belastingen 4.Duurzame productiemiddelen A. Auto |
2 |
0,5 punt per goed antwoord |
7 |
Deze productie middelen gaan een aantal jaren mee voor je bedrijf. Een voorbeeld hiervan zijn auto, gebouwen, machines, GSM. Deze productiemiddel kunnen slijten of verouderen. |
2 |
Juiste antwoord 2 punten, deel van het antwoord 1 punt. Fout 0 punten |
8 |
Het duurzame productiemiddel wordt minder waard |
2 |
Juiste antwoord 2 punten, deel van het antwoord 1 punt. Fout 0 punten |
9 |
Hiervan is het duidelijk voor welk artikel de kosten zijn gemaakt.
Bijvoorbeeld reclame voor een bepaald artikel |
2 |
Juiste antwoord 2 punten, deel van het antwoord 1 punt. Fout 0 punten |
10 |
B Afschrijvingen zijn kosten, daarom noemen we dit: Afschrijvingskosten |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
11 |
A |
1 |
1 punt per goed antwoord |
12 |
€ 65.000,00 : 100*11 = € 7.150,00
|
2 |
|
13 |
A |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
14 |
Aanschafwaarde € 1.200,00 Afschrijving(12,5%) 1e jaar € 150,00 € 1.050,00 Afschrijving(12,5%) 2e jaar € 150,00 € 900,00 Afschrijving(12,5%) 3e jaar € 150,00 € 750,00 Afschrijving(20%) 4e jaar € 150,00 € 600,00 Afschrijving(20%) 5e jaar € 150,00 € 450,00
Berekening van de afschrijving: €1.200,00 :100 * 12.5 = € 150,00
|
4 |
|
15 |
B
|
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
16 |
Het eerste jaar € 9.000,00 Afschrijving 8% € 720,00 Boekwaarde € 8.280,00
Het tweede jaar € 8.280,00 Afschrijving 8% € 662,40 Boekwaarde € 7.617,60
Berekening Jaar 1: € 9.000,00 / 100 * 8 = € 720,00 Jaar 2: € 8.280,00 / 100 * 8 = € 662,40 |
3 |
|
17 |
Het eerste jaar € 3.500,00 Afschrijving 15% € 525,00 Boekwaarde € 2.975,00
Het tweede jaar € 2.975,00 Afschrijving15% € 446,25 Boekwaarde € 2.528,75
Het derde jaar € 2.528,75 Afschrijving 15% € 379,31 Boekwaarde € 2.149,44
Het vierde jaar € 2.149,44 Afschrijving 15% € 322,42 Boekwaarde € 1.827,02
Het vijfde jaar € 1.827,02 Afschrijving 15 % € 274,05 Boekwaarde € 1.552,97
Berekening Jaar1: € 3.500,00 / 100 * 15 = € 525,00 Jaar2: € 2.975,00 / 100 * 15= € 446,25 Jaar 3: € 2.528,75 / 100 * 15 = € 379,31 Jaar 4: € 2.149,44 / 100 * 15 = € 322,42 Jaar 5: € 1.827,02 / 100 * 15 = €274,05 |
6 |
|
18 |
C |
1 |
1 punt bij het juiste antwoord |
19 |
Aanschafwaarde € 10.000,00 Afschrijving(20%) 1e jaar € 2.000,00 € 8.000,00 Afschrijving(20%) 2e jaar € 2.000,00 € 6.000,00 Afschrijving(20%) 3e jaar € 2.000,00 € 4.000,00 Afschrijving(20%) 4e jaar € 2.000,00 € 2.000,00 Afschrijving(20%) 5e jaar € 2.000,00 € 0,00
Berekening afschrijvingsbedrag per jaar: € 10.000,00 / 100 * 20 = € 2.000,00 |
3 |
|
20 |
D |
1 |
|
|
|
|
|
Cesuur Basis
Totaal 36 punten te behalen
Er worden ook halve punten toegekend, dan kan de docent het cijfer bepalen wat tussen de scores zit. Bijvoorbeeld: 18,5 punten. Zit tussen de 18 en 19, het cijfer is dan 5,7. Want 0,3 punt gedeeld door 2 is 0,15 en 5,5+ 0,15 = 5,65 à Afgerond 5,7
0 |
1.0 |
1 |
1.3 |
2 |
1.5 |
3 |
1.8 |
4 |
2.0 |
5 |
2.3 |
6 |
2.5 |
7 |
2.8 |
8 |
3.0 |
9 |
3.3 |
10 |
3.5 |
11 |
3.8 |
12 |
4.0 |
13 |
4.3 |
14 |
4.5 |
15 |
4.8 |
16 |
5.0 |
17 |
5.3 |
18 |
5.5 |
19 |
5.8 |
20 |
6.0 |
21 |
6.3 |
22 |
6.5 |
23 |
6.8 |
24 |
7.0 |
25 |
7.3 |
26 |
7.5 |
27 |
7.8 |
28 |
8.0 |
29 |
8.3 |
30 |
8.5 |
31 |
8.8 |
32 |
9.0 |
33 |
9.3 |
34 |
9.5 |
35 |
9.8 |
36 |
10.0 |
Cesuur Kader
Totaal 41 punten te behalen
Er worden ook halve punten toegekend, dan kan de docent het cijfer bepalen wat tussen de scores zit. Bijvoorbeeld: 18,5 punten. Zit tussen de 20 en 21, het cijfer is dan 5,5. Want 0,2punt gedeeld door 2 is 0,1 en 5,4+ 0,1 = 5,5
0 |
1.0 |
1 |
1.2 |
2 |
1.4 |
3 |
1.7 |
4 |
1.9 |
5 |
2.1 |
6 |
2.3 |
7 |
2.5 |
8 |
2.8 |
9 |
3.0 |
10 |
3.2 |
11 |
3.4 |
12 |
3.6 |
13 |
3.9 |
14 |
4.1 |
15 |
4.3 |
16 |
4.5 |
17 |
4.7 |
18 |
5.0 |
19 |
5.2 |
20 |
5.4 |
21 |
5.6 |
22 |
5.8 |
23 |
6.0 |
24 |
6.3 |
25 |
6.5 |
26 |
6.7 |
27 |
6.9 |
28 |
7.1 |
29 |
7.4 |
30 |
7.6 |
31 |
7.8 |
32 |
8.0 |
33 |
8.2 |
34 |
8.5 |
35 |
8.7 |
36 |
8.9 |
37 |
9.1 |
38 |
9.3 |
39 |
9.6 |
40 |
9.8 |
41 |
10.0 |
Aanpassingen
Na de eerste versie heb ik feedback gekregen, hierop heb ik aanpassingen gemaakt. Ook heb ik deze toetsten bij 3 klassen afgenomen, 1 basis en 2 kader.
Tijdens de toetsen
Ik kwam er achter dat het niet haalbaar was in 45minuten en heb de toets naar 60 minuten gezet. In deze tijd was iedereen klaar (Leerlingen met dyslexie krijgen dan nog 10 minuten extra de tijd).
Over de opdrachten heb ik geen enkele vraag gehad, wat bij mij overgekomen is, dat de vragen duidelijk gesteld zijn.
Ook de cijfers waren goed. Gemiddeld voor kader een 6,8 en een 7,4 en voor basis een 6,5. Over het algemeen ervaren de leerlingen de bedrijfsreken toetsen als erg moeilijk. Na de toetsen heb ik het er met de leerlingen over de toets gehad en ze vonden het een fijne toets.
Feedback van medestudenten
- Het leerjaar (3e) erbij gezet, deze was onduidelijk.
- Cesuur op halve punt, aangegeven bij de cesuur hoe een docent dit kan berekenen.
- Vraagstelling eenduidig zetten.
- Normering (vr 1 33%, vr 2 25% en vr 5 50% kans)
Ik vraag me af of het voor de leerlingen een gok kans is. Aangezien ze max. 11 van de 36 punten(bij basis) kunnen halen bij de gesloten vragen. Dus als ze deze 11 goed gegokt hebben, hebben ze nog steeds geen voldoende.
- Sommige vragen (basistoets) overstijgen naar mijn idee het niveau en bij kader kom ik basisvragen tegen.
Basis / kader vragen is bewust, omdat ze dezelfde stof hebben voor deze toets. Daar is soms onderscheid in hoeveelheid van gemaakt. (het verschil laten zien in twee niveaus met het zelfde onderwerp)